Kies uw kerk

Preek van de week

Bezinning door het jaar - Allerheiligen 1 november 2025 - Allerzielen 2 november 2025

OVERWEGING ALLERHEILIGEN

 In de tweede lezing van vandaag staan een paar zinnen die niet zo gemakkelijk te begrijpen zijn. In zijn brief schrijft Johannes: “… wat wij zullen zijn is nog niet geopenbaard; maar wij weten dat wanneer het geopenbaard wordt wij aan Hem gelijk zullen zijn omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is”.

Wij zullen aan Hem gelijk zijn, omdat wij hem zullen zien zoals Hij is. Aan die gedachte gaat een andere gedachte vooraf. Alleen de gelijke kan de gelijke echt zien. Johannes schrijft in zijn Evangelie: “Niemand heeft ooit God gezien; de Eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, Hij heeft Hem doen kennen”. Alleen de gelijke kan de gelijke zien. De Zoon ziet de Vader. Wij zien de Vader niet. Maar door Jezus, leren wij toch de Vader kennen.

Met wat Johannes in deze brief schrijft: “… dat … wij aan Hem gelijk zullen zijn omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is”, betekent: Omdat Jezus aan ons gelijk is geworden, wij gaandeweg aan Hem gelijk kunnen worden. Als wij die weg afleggen en zijn gelijke worden, zullen wij Hem werkelijk kennen omdat we Hem zullen zien zoals Hij is. Dan zullen wij ook de Vader kennen en met Jezus Gods kinderen zijn, ja, God gelijkend omdat zijn beeld in ons volmaakt is geworden.

Daarna schrijft Johannes nog iets: “Wie zulk een heil van God verwacht, maakt zich rein Zoals Christus rein is”. Is dat niet wonderlijk? Rein worden door iets te verwachten. Moet je je niet wassen om rein te worden. Moet je niet het vuil verwijderen om schoon te worden?

Johannes kijkt er anders naar. Het sluit aan bij de zaligsprekingen uit het Evangelie. Niet wij zijn het die onszelf heilig maken. Niet wij zijn het die onszelf zalig prijzen; treurenden zullen getroost worden, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid zullen verzadigd worden. Wie troost hen dan? Wie verzadigt hen dan? Niet de wereld, die is juist de oorzaak van het verdriet en van de ongerechtigheid. Het gaat om de treurenden die hun heil van God verwachten; zij zullen getroost worden. Het zijn zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; God zal hen verzadigen. Hoe? In zijn koninkrijk, waarvan we hier op aarde al de eerste contouren mogen zien en die we ten volle zullen bezitten in het eeuwige leven.

Dit heeft alles te maken met al die heiligen die we vandaag gedenken. Al die bekende en onbekende heiligen hebben iets gemeenschappelijks. Ze hebben hun heil van God verwacht. Ze hebben hun heil niet verwacht van de wereld; niet van aardse hoogmoed en ijdelheid; niet van aards plezier; niet van aardse hardheid en eigenbelang; niet van aardse rechters; niet van aardse vergelding; niet van aardse dubbelzinnigheid en dubbelhartigheid; niet van aardse wapens met schijnvrede; niet van aards meewaaien met ongerechtigheid; niet van aardse halfslachtigheid waardoor mensen Jezus laten vallen. Daarvan hebben ze hun heil, hun geluk, hun leven, hun toekomst niet verwacht. Zij hebben hun heil verwacht van God en dat heeft hen rein gemaakt.

Wij hebben ons heil niet in eigen hand. Wanneer we dat willen, waaien we mee met de wereld die haar eigen heil op haar eigen manier wil bewerken maar daardoor de ellende uiteindelijk steeds weer groter maakt. Hoelang nog?

De heiligen worden heilig omdat ze hun heil van God verwachten. Hoeven zij dan niets te doen? Integendeel, ze werkten harder dan anderen, sommigen leefden maar kort, ze doorstonden vermoeienissen en martelingen, ze maakten lange nachten met werk en gebed, leefden ver van huis en haard, van familie en vrienden. Toch verwachten ze hun heil niet van eigen inspanning en onthechting. Het was andersom; zij konden dit doen en ze deden dit omdat zij God aan het werk lieten. God kreeg de ruimte in hun hart.

Alle heiligen zijn zondaars, alle heiligen hebben hun beperkingen, alle heiligen hebben op momenten gefaald. Maar met hun zonden, hun beperkingen en hun falen gingen ze steeds weer naar Jezus, naar de Kerk, naar de sacramenten; door de biecht, door de Eucharistie, door het gebed konden zij standhouden en niet vervallen in moedeloosheid of leegheid of frustratie of ongeloof of verharding of bitterheid of hopeloosheid of halsstarrigheid of blinde uitzichtloosheid. De heilige zijn heel gewone mensen. We moeten oppassen hen niet tot supermensen te maken, superman en superwoman, helden die hoog boven ons verheven zijn. Juist op het feest van Allerheiligen moeten we denken aan vaders en moeders, grootouders en jonge mensen. Maria is daarin een uitstekend voorbeeld. Zij bidt in haar lofzang: “Wonderbaar is het wat Hij mij deed, de machtige, groot is zijn Naam”. “Wat Hij mij deed.”

Maria laat ons zien wat er kan gebeuren als we God de ruimte geven, als we God aan het werk laten in ons hart, in onze ziel, in ons leven. Als Hij werkelijk de ruimte krijgt, werkt Hij door tot in ons lichaam. Zo kon Maria uit kracht van Gods genade Gods Zoon ter wereld brengen. Zo kon Petrus zijn lichaam prijsgeven ondersteboven gekruisigd in Rome. Zo kon Paulus schipbreuk en slangenbeten doorstaan en overleven, omdat Gods kracht en genade hem overeind hield.

Eigenlijk is heilig worden niet moeilijk. Het moeilijke is dat we zo gehecht zijn aan deze wereld en aan de manieren, de methoden en de illusie van deze wereld. Daarom vragen we de heiligen nu om ons te helpen loslaten, zodat God alle ruimte krijgt in ons leven en wij met Maria kunnen zeggen: “Wonderbaar is het wat Hij mij deed, de machtige, groot is zijn Naam”. 

https://hagenpreken.nl/Preken/... bewerkt TS

OVERWEGING ALLERZIELEN


Met onze ogen, onze oren en ons verstand zien we alleen díe kant van de dood, die naar ons toe gekeerd is. De wetenschap kan ons niets zeggen over wat er met ons ná de dood gebeurt; wél zegt ze ons, dat er in het hart van élke mens een vermoeden, ja zelfs een overtuiging leeft, dat de persoonlijke dood niet het einde is: dát is de andere kant van de dood: onze verlangens naar ’t eeuwige, het Absolute.

Daarnaast beschikken we als mens nog over de kennis van ons hart! Ons hart ziet dieper dan ons verstand: de liefde voelt dingen aan, die het verstand niet kan peilen. Wie écht liefheeft, spreekt van eeuwige liefde. Wie écht liefheeft, zal nooit zeggen “met de dood is álles afgelopen”, maar wéét dat zijn gestorven dierbaren óver de dood heen verder leven, met wie hij (zij) zich nauw verbonden blijft voelen. De woorden ‘A Dieu’ –tot ziens – -tot weerziens – (letterlijk) ‘tot bij God’, gehecht aan een bloemenkrans, verwijzen naar de beleving van die verbondenheid.

Er is nog een derde bron van kennis: daar, waar de wetenschap geen antwoord heeft en waar de kennis van het hart eigenlijk een vermoeden blijft, daar geeft het geloof ons zekerheid!

Dit brengt ons bij deze dag “Allerzielen”: een dag, waarop wij bidden voor allen die uit dit leven zijn heengegaan, in het diepe vertrouwen: dat ze met ons over de dood heen verbonden blijven en bij God thuis mogen komen.

God heeft ons Zijn Zoon Jezus gezonden om ons de kennis van dít heil te schenken: het behoort tot het mysterie God dat Jezus ons kwam openbaren. Het zal een mysterie blijven – en wie gelooft, zal voor dit mysterie open willen staan. Maar het blijft een mysterie van ons geloof, dat ons niets zegt over wat er na de dood zal zijn. Jezus zegt: “Dit is de wil van mijn Vader, dat Ik niets van wat Hij Mij gegeven heeft verloren laat gaan, maar het doe opstaan op de laatste dag”. Een diep gelovig mens vindt het niet het allerbelangrijkste, dat hij precies wéét, wat er allemaal na de dood zal zijn. Hij zal dat aan God overlaten, van Wie hij weet dat Hij liefde en trouw is. Een gelovig mens draagt reeds het eeuwig leven in zich en leeft in liefdes-verbondenheid met God: als Zijn kind.

Dat de mens eeuwig zal leven: dat is geen kennis, maar dat is de inhoud van ons christelijk geloof. Ons geloof steunt rotsvast op de woorden van Jezus én op de verrijzenis van Jezus, die zegt: “Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven. En ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven”. Vanuit dit geloof leggen wij bloemen op een graf, zeggen wij ‘tot weerziens’ en blijven wij in gebed verbonden met onze overleden dierbaren. GOD blijft de liefdesband die ons zó in geloof verbonden houdt met hen. En GOD blijft ons vervullen van die diepe hoop, dat zij én wij eeuwig mogen leven.

https://misacor.nl/preek-aller...

    ALLERHEILIGEN

    

    EERSTE LEZING          Apok., 7, 2-4. 9-14

      Uit de Openbaring van de heilige apostel Johannes

      Ik, Johannes, zag een andere engel opstijgen van de opgang der zon met het zegel van de levende God. En hij riep met luide stem tot de vier engelen aan wie macht gegeven was schade toe te brengen aan de aarde en de zee: "Brengt geen schade toe aan de aarde noch aan de zee noch aan de borne voordat wij de dienstknechten van onze God met het zegel op hun voorhoofd getekend hebben." En ik vernam het aantal geteken­den: honderdvierenveertigduizend waren er uit alle stammen van de kinderen van Israël. Daarna zag ik een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle rassen en stammen en volken en talen. Zij stonden voor de troon en voor het Lam, gekleed in witte gewaden en met palmtakken in de hand. En zij riepen allen luid: "Aan onze God die op de troon is gezeten en aan het Lam behoort de overwinning!" En al de engelen stonden rondom de troon, de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen zich op hun aangezicht voor de troon en zij aanbaden God, zeggend: "Amen! Lof en heerlijkheid en wijsheid en dank, eer en macht en sterkte aan onze God in de eeuwen der eeuwen, Amen!" Toen richtte zich een van de oudsten tot mij en zei: "Wie zijn dat in die witte gewaden en waar komen zij vandaan?" Ik antwoordde hem: "Heer, dat weet gij." Toen zei hij: "Dat zijn degenen die komen uit de grote verdrukking, die hun gewaden hebben wit gewassen in het bloed van het Lam."

    

    TUSSENZANG  Ps. 24 (23), 1-2, 3-4ab, 5-6

      REFREIN: Zo doet het geslacht dat zich richt tot U, dat staat voor uw aanschijn, God van Jakob.

     

    Aan God hoort de aarde en al wat er op is, de aardschijf en al wat daar woont;

     

    Want Hij heeft haar op het water gegrondvest, haar vastgelegd op de zee.

     

    Wie zal beklimmen de berg van de Heer, wie in zijn heiligdom staan?

     

    Die rein is van handen en zuiver van hart, zijn zinnen niet zet op wat kwaad is.

     

    Hij zal door de Heer gezegend worden, beloond door God, zijn verlos­ser.

     

    Zo doet het geslacht dat zich richt tot Hem, dat staat voor het aanschijn van Jakobs God.

    

    

    TWEEDE LEZING         1 Joh., 3, 1-3 

    Uit de eerste brief van de heilige apostel Johannes 

    Vrienden, Hoe groot is de liefde die de Vader ons betoond heeft! Wij worden kinderen van God genoemd en we zijn het ook. De wereld begrijpt ons niet en ze kent ons niet omdat zij Hem niet heeft erkend. Vrienden, nu reeds zijn wij kinderen van God en wat wij zullen zijn is nog niet geopenbaard; maar wij weten dat wanneer het geopenbaard wordt wij aan Hem gelijk zullen zijn omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is. Wie zulk een heil van God verwacht, maakt zich rein zoals Christus rein is.

    ALLELUIA         Mt., 11, 28 

    Alleluia. Komt allen tot Mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt, en Ik zal u rust en verkwikking schenken. Alleluia.

    

    EVANGELIE     Mt., 5, 1-12a 

    Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteus

      Toen Jezus de menigte zag ging Hij de berg op, en nadat Hij zich had neergezet, kwamen zijn leerlingen bij Hem. Hij nam het woord en onderrichtte hen aldus: "Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het Rijk der hemelen. Zalig de treurenden, want zij zullen getroost worden. Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten. Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. Zalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervin­den. Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien. Zalig die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden. Zalig die vervolgd worden om de gerechtigheid, want hun behoort het Rijk der hemelen. Zalig zijt gij wanneer men u beschimpt, vervolgt en lasterlijk van allerlei kwaad beticht om Mijnentwil: Verheugt u en juicht, want groot is uw loon in de hemel."

    


    ALLERZIELEN (andere lezingen ontleend aan het Lectionarium voor de liturgie van de overledenen zijn ook mogelijk)

    EERSTE LEZING  Jesaja 25, 6a.7-9

    Op die dag zal de Heer van de hemelse machten op deze berg een gastmaal aanrich­ten voor alle volkeren. Op deze berg zal Hij de sluier verscheuren die over de volkeren ligt en de doek die de naties bedekt. God de Heer zal voor altijd de dood vernietigen; Hij zal de tranen van alle gezichten afwissen, en de schande van zijn volk wegnemen van heel de aarde. Want zo heeft de Heer besloten. Op die dag zal men zeggen: dat is onze God. Wij hoopten op Hem en Hij heeft ons gered. Dit is de Heer op wie wij ons vertrou­wen hadden gesteld; laat ons blij zijn en juichen om de redding die Hij ons heeft gebracht.

    

    TWEEDE LEZING Romeinen 8,31b-35.37-39

    Broeders en zusters, Indien God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn?  Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, voor ons allen heeft Hij Hem overgele­verd. En zou Hij ons na zulk een gave ook niet al het andere schenken? Wie zal Gods uitverkorenen aanklagen? God die rechtvaar­digt? Wie zal hen veroorde­len? Christus Jezus misschien, die gestorven is, meer nog, die is opgewekt en die, gezeten aan Gods rechter­hand, onze zaak bepleit?  Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking wellicht of nood, vervolging, honger, naakt­heid, levensgevaar of het zwaard?  Maar over dit alles zegevie­ren wij glansrijk, dank zij Hem die ons heeft liefgehad. Ik ben ervan overtuigd, dat noch de dood noch het leven, noch engelen noch boze geesten, noch wat is noch wat zijn zal, en geen macht in den hoge of in de diepte, noch enig wezen in het heelal ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, die is in Christus Jezus onze Heer.

    '

    EVANGELIE Lucas 23,44-46.50.52-53, 24,1-6a

    Het was omtrent het zesde uur; er viel duisternis over heel de streek tot aan het negende uur toe, doordat de zon geen licht meer gaf. Het voorhang­sel van de tempel scheurde middendoor. Toen riep Jezus met luider stem: “Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest.” Nadat Hij dit gezegd had, gaf Hij de geest. Nu was er een zekere Jozef, lid van de Hoge Raad, een welmenend en rechtschapen man. Deze ging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus. Na het van het kruis genomen te hebben, wikkelde hij het in een lijkwade. Vervol­gens legde hij Hem in een graf, dat in een steen was uitgehouwen en waarin nog nooit iemand was neergelegd. Op de eerste dag van de week echter gingen zij zeer vroeg in de morgen naar het graf, met de welriekende kruiden die zij klaar gemaakt hadden. Zij vonden de steen weggerold van het graf, gingen binnen, maar vonden er het lichaam van de Heer Jezus niet. Terwijl zij niet wisten wat daarvan te denken, stonden er plotse­ling twee mannen voor hen in een stralend wit kleed. Toen zij van schrik bevangen het hoofd naar de grond bogen, vroegen de mannen haar: “Wat zoekt ge de levende bij de doden? Hij is niet hier, Hij is verrezen."

    
    

    Archief preken