Preek 5de zondag in de veertigdagentijd, A
Eerste lezing: Ezechiël 37, 12-14
Evangelie: Johannes 11, 1-45
Was je maar langsgekomen? Martha zegt het duidelijk tegen Jezus, en Maria zal het even later herhalen. Was je maar langsgekomen. Dat is niet zo maar een woord. Het is niet hetzelfde als: “Kom eens langs als je toch in de buurt bent”?. Wat is het dán voor een woord? Is het een verwijt? Ik denk het niet. Het is een vaststelling: als je was langs gekomen zou Lazarus niet gestorven zijn. Daar waar Jij - Jezus - bent is leven, geen dood!
Is Jezus niet sprekend God? Beeld en gelijkenis van de Ene? Heeft Hij niet gezegd: “Wie mij ziet, ziet de Vader! En hebben we het de vorige zondag niet gehoord in dat prachtige verhaal over de blindgeborene? In het voorbijgaan ziet Jezus hem daar zitten. Hij komt langs en Hij ziet. Pasen betekent niet ongezien voorbijgang.
God weet dat het niet goed is dat de mens alleen is. De mens kan niet leven zonder klankbord. Wij hebben een wederwoord nodig, iemand, die ons bij name noemt, waardoor we van anderen zijn onderscheiden, iemand zijn. Als er geen medemens is, geen naaste, is er geen liefde. Een mens alleen droogt uit, verpaupert. Er valt niets te lachen en er is niets om te huilen. Eenzaamheid en totale verlatenheid zouden ons deel zijn. Het is niet goed dat de mens alleen is. Daarom komt God ziende aan ons voorbij.
Net als Lazarus sterven mensen bij duizenden, jaar in jaar uit! Maar God houdt hen in het oog. God hoort hun zuchten. Hij komt naar Bethanië, het armenhuis. Hij meldt zich bij de lotgenoten van Lazarus, die God als helper nodig heeft.
Johannes 11, 1-45
Ook nu, op dit ogenblik, sterven mensen aan het coronavirus. De vraag van Martha en Maria blijft ook nu belangrijk. Niet alleen de vraag of Jezus hier nu is, maar meer nog de vraag: waar zijn wij? Gaan wij aan mensen die corona hebben voorbij? En zij die genezen zijn verklaard? Gaan wij ook nog steeds aan hen voorbij, of heten we ze meer dan welkom in ons midden?
Wat in een notendop in het verhaal van Lazarus vertelt wordt, gebeurt ook nu. Alle mensen die werken in de zorg, gaan niet ongezien aan hun zieke medemens voorbij. Ze zijn zo goed als God, om dat ze barmhartig, liefdevol, met gevaar voor eigen leven, hun diepst roeping waarmaken. Leven geven, daar waar ziekte en dood heerst.
Om over na te denken. Ziek zijn, zieken verzorgen, vraagt het uiterste van ons allen. Wat onze keuze of situatie ook is, laten we niet aan mensen voorbij gaan zonder de wetenschap dat we ze werkelijk gezien hebben zoals God en Jezus dat doen.
Om te eindigen in de geest van dit moment:
“Lieve mens,
ik kom langs.
Zo goed als God.”?
Amen
Door: onbekend
Afmetingen: 72 x 60cm
Datum: 15e eeuw
Te bezichtigen in: The Russian Museum, St. Petersburg, Rusland
Iconen die de opwekking van Lazarus afbeelden volgen heel getrouw het Johannes evangelie. De rotspartij op de icoon stelt de Olijfberg voor. Daarachter zien we de ommuurde stad Jeruzalem met zijn bouwwerken. Jezus spreekt, met het typische handgebaar, tegen Lazarus. Aan Jezus ’s voeten knielen de zussen van Lazarus: Marta en Maria. Hun handen zijn verborgen in de stof van hun mantel. Dit gebaar betekent dat die persoon aan het bidden is.
Lazarus rechtop staand in het rotsgraf. Voor hem dragen twee mannen de deksteen van zijn graf weg. Links van Lazarus bevrijdt iemand hem van de genoemde zwachtels. Wie het dichtst bij het graf is houdt een stuk stof voor de neus, want Lazarus ligt al een paar dagen in het graf en ruikt al.
Het visioen van de beenderen
Profeteer daarom en zeg tegen hen: “Zo spreekt de Heer God: Ik ga uw graven openen; Ik wek u in grote aantallen uit de dood op en breng u naar Israëls grond. En als Ik uw graven open en u in grote aantallen uit de dood opwek dan zult u erkennen dat Ik de Heer ben. Ik schenk u mijn geest, zodat u weer leeft, en laat u op uw eigen grond wonen. Dan zult u erkennen dat Ik, de Heer, doe wat Ik zeg”? - godsspraak van de Heer.’
De dood van Lazarus
Er was iemand ziek, een zekere Lazarus uit Betanië, het dorp van Maria en haar zuster, Marta. Maria is de vrouw die de Heer met balsem zalfde en zijn voeten met haar haren afdroogde; de zieke Lazarus was haar broer. De zusters stuurden Jezus de boodschap: ‘Heer, hier is iemand ziek, iemand van wie U houdt.’ Toen Jezus dit hoorde, zei Hij: ‘Deze ziekte loopt niet uit op de dood, maar op de verheerlijking van God, want de Zoon van God moet erdoor verheerlijkt worden.’ Jezus hield veel van Marta, van haar zuster en van Lazarus. Jezus hoorde dus van zijn ziekte; toch bleef Hij nog twee dagen waar Hij was. Daarna pas zei Hij tegen zijn leerlingen: ‘Kom, we gaan weer naar Judea.’ ‘Maar rabbi,’ zeiden de leerlingen, ‘onlangs nog probeerden de Joden U te stenigen, wilt U er nu alweer heen?’ Jezus antwoordde: ‘Een dag duurt toch twaalf uren? Zolang het dag is kan men zijn weg gaan zonder te struikelen, omdat men het licht van deze wereld ziet. Maar als men ’s nachts zijn weg gaat zal men struikelen, omdat men dan het licht moet missen.’ Na deze woorden deelde Hij hun mee: ‘Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar Ik ga erheen om hem wakker te maken.’ De leerlingen merkten op: ‘Als hij slaapt, Heer, dan komt hij er weer bovenop.’ Jezus had echter over zijn dood gesproken, terwijl zij dachten dat Hij de gewone slaap bedoelde. Daarom zei Jezus ronduit: ‘Lazarus is gestorven. Toch ben Ik blij voor jullie, met het oog op jullie geloof, dat Ik niet ter plaatse was. Maar kom, laten we er nu heen gaan.’ Toen zei Tomas, ook Didymus genaamd, tegen zijn medeleerlingen: ‘Laten wij ook maar gaan, dan kunnen we samen met Hem sterven.’
Jezus en Marta
Bij de aankomst van Jezus bleek Lazarus al vier dagen in het graf te liggen. Nu lag Betanië dichtbij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer vijftien stadiën (red. ong. 2,8 km). Heel wat Joden waren dan ook naar Marta en Maria toe gekomen om hun medeleven te betuigen met het verlies van hun broer. Marta, die gehoord had dat Jezus op komst was, was Hem tegemoet gegaan; Maria was thuisgebleven. Marta zei tegen Jezus: ‘Heer, als U hier geweest was, zou mijn broer nooit gestorven zijn. Maar ik weet zeker dat U ook nu nog alles aan God kunt vragen en dat Hij het U zal geven.’ ‘Je broer zal opstaan’, verzekerde Jezus haar. ‘Dat weet ik,’ zei Marta, ‘hij zal opstaan bij de opstanding op de laatste dag.’ ‘Ik ben de opstanding en het leven’, zei Jezus. ‘Wie in Mij gelooft mag dan wel sterven, toch zal hij leven; en iedereen die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven. Geloof je dat?’ ‘Ja Heer,’ antwoordde Marta, ‘ik geloof vast dat U de Messias bent, de Zoon van God, degene die in de wereld komen zou.’
Jezus en Maria
Na deze woorden ging ze haar zuster Maria roepen. ‘De meester is er’, fluisterde ze haar toe. ‘Hij laat je roepen.’ Zodra ze het hoorde, ging ze op weg, naar Hem toe. Jezus was namelijk nog niet in het dorp, maar bevond zich nog op de plaats waar Marta Hem ontmoet had. De Joden die bij Maria in huis waren om hun medeleven te betuigen, zagen haar het huis uit snellen en gingen haar achterna, in de veronderstelling dat ze bij het graf wilde gaan treuren. Toen Maria de plaats bereikt had waar Jezus zich bevond, wierp ze zich, zodra ze Hem zag, voor Hem neer en zei: ‘Heer, als U hier geweest was, zou mijn broer nooit gestorven zijn.’ Toen Jezus zag hoe ze weeklaagde en hoe ook de Joden die haar vergezelden weeklaagden, ontstak Hij in toorn en wond zich op. ‘Waar hebt u hem neergelegd?’ vroeg Hij. ‘Komt u maar kijken, Heer’, zeiden ze. Jezus begon te huilen, zodat de Joden zeiden: ‘Hij moet wel veel van hem gehouden hebben!’ Maar sommigen merkten op: ‘Had Hij dan niet kunnen zorgen dat hij niet doodging? Hij heeft toch ook de ogen van de blinde geopend?’
Lazarus weer tot leven gewerkt
Opnieuw in toorn ontstoken, ging Jezus naar het graf. Het was een grot, die met een steen was afgesloten. ‘Neem die steen weg’, beval Hij. Marta, de zuster van de gestorvene, zei: ‘Maar Heer, de stank! Hij ligt er al vier dagen!’ Jezus antwoordde: ‘Heb Ik je niet gezegd dat je de heerlijkheid van God zult zien als je maar gelooft?’ Toen nam men de steen weg. Jezus sloeg de ogen op en bad: ‘Vader, Ik dank U dat U Mij aanhoord hebt. Voor Mij stond het vast dat U Mij altijd aanhoort, maar Ik spreek zo met het oog op al die mensen hier, opdat ze mogen geloven dat U Mij gezonden hebt.’ Na dit gebed riep Hij met luide stem: ‘Lazarus, kom naar buiten!’ En de dode kwam naar buiten, zijn voeten en handen gebonden met zwachtels en zijn gezicht in een doek gewikkeld. ‘Maak hem los,’ beval Jezus, ‘en laat hem gaan.’
Complot tegen Jezus
Van de Joden die naar Maria toe waren gegaan en gezien hadden wat Hij gedaan had, gingen velen in Hem geloven.
Alpha-cursus september
De 2de Digidulfke uitgave september 2024 is uit
Veranderingen in het team van pastores
Eervolle penning voor Theamarie Geilleit en Jeanne van Hal
75 Jaar H. Antoniuskerk én 60 jaar Lidwinakoor