Kies uw kerk

Preek van de week

2016-10-02. God de ruimte geven

        27ste zondag door het jaar, C

 

Eerste lezing: Habakuk 1, 2-3. 2, 2-4

Evangelie: Lucas 17, 5-10

De zondagen door het jaar in de liturgie laten zien wat de vragen en opdrachten zijn van een geloofsgemeenschap en dus van elke gelovige afzonderlijk. Zij laten horen wat er zoal moet doorklinken in het doen en laten van een parochie. Afgelopen zondag ging het over armoede en rijkdom, de week daarvoor over gerechtigheid en vrede. We hebben zondagen gehad waarbij wijsheid centraal stond, barmhartigheid en verzoening.

Het gaat er om, dat je als gelovige scherp analyseert, wat er in de samenleving gebeurt, zoals een profeet doet.
Het gaat er om, dat je als gelovige Gods visioen van een nieuwe wereld overeind houdt ook al zie je dat de krantenkoppen alleen maar over brandhaarden spreken. Het gaat er om dat je Gods lof durft te bezingen, terwijl je zelf nog bevindt in dat duistere land ergens tussen geloof en ongeloof. Want het valt niet altijd mee om gelovige te zijn.


Wanneer de leerlingen in de evangelielezing vragen om meer geloof, dan beluister ik daarin, dat ze eigenlijk de taak waarvoor ze staan, hun opdracht, dat ze die niet goed aandurven. Ze voelen zich overvraagd.

Ook de klacht van de profeet In de eerste lezing is heel herkenbaar: Hoe lang nog Heer? Waarom dit onrecht? Mensen kunnen soms worstelen met het leven, met wat zij zelf meemaken of met alles wat zij om zich heen zien gebeuren.

Lucas 17, 5-10

Lucas 17, 5-10


Natuurlijk zouden de leerlingen niets liever doen, dan geloven dat het kan wat Jezus zegt: zo’n nieuwe wereld, waarin blinden zien en lammen lopen, waarin niet langer het recht van de sterkste geldt, zo’n wereld, waarin de rijke met de arme deelt en de vreemdeling broeder of zuster is geworden. Maar de feiten spreken een andere taal. De leerlingen, zo beluister ik, maken zich geen illusies; ze weten wat er is in de mens, wat er is in henzelf.

Worstelen tussen geloof en ongeloof. Dat is de positie van Jezus leerlingen, dat is de positie van veel gelovigen anno 2016. Het betekent: Idealen overeind houden en vaak geloven tegen de feiten in.

Leven tussen geloof en ongeloof betekent ten diepste - wanneer ik het evangelie goed begrijp - dat men God de ruimte moet geven bij leven en bij sterven, bij ziekte en bij gezondheid. En God de ruimte geven betekent vooral: aanvaarden wat het leven te bieden heeft in goede en kwade dagen. Dat betekent ruimte geven aan wijsheid, aan barmhartigheid en verzoening en tegelijk beseffen dat je het leven niet kunt dwingen.

Maar in onze samenleving is die ruimte erg klein geworden. Want: vrede, gerechtigheid, verzoening, barmhartigheid zijn alleen mogelijk bij mensen die daar in geloven.

Worstelen tussen geloof en ongeloof: dat kan heel zuiverend werken. Het plaatst je telkens met twee benen op de grond en het geeft je tegelijk dat vermoeden, dat onze wereld zoveel meer te bieden heeft dan de krant van morgen.

 

Amen

Habakuk 1, 2-3. 2, 2-4

        Eerste klacht
Hoelang moet ik nog ‘Geweld!’ tegen U schreeuwen, terwijl U maar geen uitkomst brengt? Waarom laat U mij onrecht zien en ziet U die ellende maar aan? Waarom sta ik tegenover geweld en onderdrukking, waarom is er ruzie en moet men lijden onder conflicten?
 

Tweede antwoord
De Heer antwoordde: ‘Schrijf het visioen op, zet het duidelijk op schrift, zodat men het vlot kan lezen. Want het visioen, al wacht het zijn toegewezen tijd nog af, smacht naar zijn vervulling: het vertelt geen leugen. Al blijft het uit, geef het wachten niet op, want komen doet het beslist en het komt niet te laat. Wie in zijn hart niet deugt, kwijnt weg, maar de rechtvaardige blijft leven door zijn geloof.

Evangelie: Lucas 17, 5-10

        Lessen voor de leerlingen
De apostelen zeiden tegen de Heer: ‘Versterk ons vertrouwen.’ De Heer zei: ‘Al heb je maar een vertrouwen als een mosterdzaadje, als je tegen die moerbeiboom daar zegt: “Kom met wortel en al uit de grond en verplant je naar zee”?, dan zou hij je gehoorzamen. Stel, iemand van jullie heeft een slaaf die ploegt of het vee hoedt. Zal hij hem, als hij thuiskomt van het land, zeggen: “Kom meteen aan tafel”?? Nee, hij zal hem veeleer zeggen: “Maak het eten voor mij klaar, omgord je en bedien me, en als ik klaar ben met eten en drinken, dan kun jij gaan eten en drinken.”? Hij bedankt de slaaf toch niet omdat hij heeft gedaan wat hem werd opgedragen? Zo moeten ook jullie zeggen, als je alles hebt gedaan wat je werd opgedragen: “Wij zijn maar slaven; we hebben gedaan wat we moesten doen.”? ’

 

Archief preken