32ste zondag door het jaar, C
Eerste lezing: 2e boek der Makkabeeën 7, 1-2. 9-14.
Evangelie: Lucas 20, 27-38
Afgelopen week hebben wij onze lieve doden herdacht. Dat past bij de tijd van het jaar. De natuur sterft af om kracht op te doen voor nieuw leven in het voorjaar. Dood die nieuw leven voortbrengt. In de natuur is dit vanzelfsprekend, maar voor ons mensen als het om onszelf gaat is het toch een mysterie.
Ook in de H. Schrift is men hierover na gaan denken. Met name bij martelaren zoals in de eerste lezing worstelde men met de vraag: Kan God zo iemand in de dood achterlaten! Wat is de waarde dan van een mensenleven, van diens dromen en idealen, van alles wat men heeft gedaan? En zeker als men daar zijn leven voor op het spel zet. We kennen voorbeelden genoeg.
Ook in het evangelie wordt aan Jezus die vraag gesteld. En men probeert het antwoord van Jezus bij voorbaat in het belachelijke te trekken: een vrouw die zevenmaal getrouwd is geweest, met wie zal zij dan getrouwd zijn in dat nieuwe leven? Maar Jezus trapt niet in die valkuil en geeft aan dat het leven na de dood wel in het verlengde ligt van het leven vóór de dood. En daarmee sluit Hij aan bij de eerste lezing. Ook voor Jezus geldt hetzelfde. Hij heeft zijn geloof, zijn roeping, zijn principes. En hij kiest liever voor het kruis en de dood dan ontrouw te worden aan alles wat hem heilig is.
Fresco van de uitverkorenen
Is er leven na de dood? Zoekend naar een antwoord kom je dus uit bij vragen als: wat is mij heilig in het leven? En: waar heb ik voor geleefd? Het gaat uiteindelijk om onze integriteit, om wie ik ben geweest in het leven dat op zeker moment voorbij is. En dat kan te maken hebben met onze dromen en idealen, met keuzes die we soms moeten maken zoals mensen nu in Oekraïne.
Is er leven na de dood? En is dat voor beulen en slachtoffers hetzelfde? Is dat voor mensen die integer leven hetzelfde als voor hen die anderen misbruiken en die lachen om alles wat ons heilig is?
De vrouw uit de eerste lezing is heel duidelijk: zij zegt tegen haar beulen: maken jullie je maar geen illusies. Jullie leven eindigt gelukkig in het graf. Maar zij is vol vertrouwen dat God, wat haar heilig is, bewaart en toekomst geeft.
We zijn sterfelijke mensen.
Ik denk dat er in ieder mensenleven - ook bij mij - heel wat is waar gelukkig een einde aan komt. Maar hopelijk is ook bij ieder van ons heel wat te vinden waarvan we zeggen: dat is ons heilig. Daar hebben we voor geleefd. En hopelijk is dat zo kostbaar dat ook God zegt: dat laat ik niet in de dood achter. In de stroom van leven, van generatie op generatie, mag ik mijn bijdrage leveren, brengt ook mijn dood hopelijk nieuw leven. Jezus is ons daarin voorgegaan en is daarvan de levende getuige. Ja, de dood is het einde van ons leven, maar niet het einde van wie we zijn geweest. Dat is veilig in de handen van God.
Amen.
Door: Vlierdense kunstenaar Luca Signorelli (ca. 1445 - 1523)
Datum : ca. 1500
Locatie: Chapel of San Brizio, Duomo, Orvieto, Italia
Eigenlijk hoort dit fresco toe aan De eerste brief aan de Korintiërs 15, 52, toch misstaat het niet bij het evangelie van vandaag, dat over opstanding gaat.
Zeven broers en hun moeder
Ook zeven broers werden aangehouden, samen met hun moeder, en op bevel van de koning sloeg men ze met stokken en riemen om ze zo te dwingen het verboden varkensvlees te eten. Een van hen vroeg de koning namens hen allemaal: ‘Wat verlangt u van ons en wat wilt u van ons leren? Wij zijn eerder bereid om te sterven, dan de leer van onze voorvaderen te overtreden.’
Alvorens te sterven zei hij nog: ‘Jij, ontaarde boosdoener, je ontneemt ons nu wel het leven, maar de koning van de wereld zal ons, die voor Zijn wet sterven, opwekken voor een eeuwig leven.’ Na hem werd de derde gemarteld. Op verzoek stak hij onmiddellijk zijn tong uit en onverschrokken bood hij ook zijn handen aan. Fier zei hij: ‘Van de hemel heb ik ze gekregen, maar omwille van Gods leer doe ik er graag afstand van, in de hoop ze eens van Hem terug te krijgen.’ Zelfs de koning en zijn gevolg waren verbaasd over de moed van de jonge man, die ondanks de pijnen niet kreunde. Toen deze gestorven was, pijnigden en folterden ze de vierde op dezelfde wijze. De dood nabij zei hij: ‘De dood door de handen van mensen wordt begerenswaardig door de hoop die God ons geeft; dat Hij ons weer laat opstaan. Maar voor u zal er geen opstaan zijn om te leven.’
Vraag over de opstanding
Nu kwamen er enkele sadduceeën bij Hem met een vraag. Zij bestrijden dat er een opstanding is. ‘Meester,’ zeiden ze, ‘Mozes heeft ons dit voorgeschreven: als een getrouwd man sterft zonder dat hij kinderen heeft, moet zijn broer trouwen met die vrouw en nakomelingen verwekken voor zijn broer. Nu waren er eens zeven broers. De eerste trouwde met een vrouw en stierf kinderloos. Ook de tweede en de derde trouwden met haar, en zo alle zeven, maar ze stierven allen zonder kinderen na te laten. Nadien stierf ook de vrouw. Wiens vrouw zal zij nu zijn bij de opstanding? Ze hebben haar toch alle zeven als vrouw gehad.’ Jezus zei tegen hen: ‘De kinderen van deze wereld huwen en worden uitgehuwelijkt, maar zij die waardig zijn bevonden om deel te krijgen aan de andere wereld en aan de opstanding uit de doden, huwen niet en worden niet uitgehuwelijkt. Zij kunnen immers niet meer sterven, want ze zijn aan engelen gelijk, en als kinderen van de opstanding zijn het kinderen van God. Dat de doden worden opgewekt, heeft Mozes zelf te verstaan gegeven in het verhaal van de doornstruik, waarin hij de Heer aanduidt als de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. Hij is geen God van doden maar van levenden, want voor Hem leven ze allemaal.
Alpha-cursus september
De 2de Digidulfke uitgave september 2024 is uit
Veranderingen in het team van pastores
Eervolle penning voor Theamarie Geilleit en Jeanne van Hal
75 Jaar H. Antoniuskerk én 60 jaar Lidwinakoor