Kies uw kerk

Preek van de week

2024-02-25. God zal voorzien

Preek 2de zondag in de veertigdagentijd 2024, B

Eerste lezing: Genesis 22, 1-2.9a. 10-13. 15-18
Evangelie: Marcus 9, 2-10

De bijbel heeft iets met bergen en visioenen. Als er bergen worden beklommen en afgedaald zijn, mogen we alert zijn. De berg is een soort code. Neem nu de eerste lezing. Abraham moet zijn zoon Izak offeren op de berg. Zonder code gaan we meteen de fout in. Je kunt de protesten voorspellen. Wat is dat voor een God, die een vader opdracht geeft om zijn zoon te offeren. Onze verontwaardiging is aanstonds zo groot, dat we het verhaal niet rustig lezen kunnen

Maar wie de code verstaat, heeft geen verontwaardiging nodig.
In het verhaal staat een belangrijk zinnetje: "Blijven jullie hier met de ezel. Ikzelf ga met de jongen verder om daarginds neer te knielen. Daarna komen ‘wij’ naar jullie terug". Abraham is er dus zeker van, dat het offeren van Izak niet gelijk staat met het slachtofferen van zijn zoon. Hij zegt duidelijk: wij, dus ik en mijn zoon, zullen hier weer terugkomen!

Abraham doet niet aan zelfbeklag en gedraagt zich niet als een gekwelde vader, die moet optornen tegen een wrede god. Hij moet met Izak de berg op, op weg naar een visioen, op weg naar een lering, die voor gelovige mensen zoals u en ik van fundamentele waarde is.

In de christelijke traditie spreken we doorgaans over het offer van Izak. De rabbijnen noemen het ‘Gebeuren van Abraham en Izak’, daarboven op de berg de ‘AKEDA’. Dat betekent de binding van Izak. Wie, of wat wordt gebonden? Wie, of wat wordt waaraan, of aan wie gebonden? Waarom bevinden we ons boven op de berg? Vragen die niet direct worden beantwoord.

Marcus 9, 2-10

Marcus 9, 2-10

Ook Jezus gaat met zijn vrienden de berg op. Jezus verandert van gedaante en de leerling Petrus wil niets liever dan op de berg blijven. Want ook Petrus ondergaat op de berg met zijn vrienden deze korte en flitsende gewaarwording van een door God gedragen toekomst. Hij ondergaat het, maar kan het niet vatten, laat staan vasthouden.

 Even ziet hij de mens in al zijn door God gewenste en toebedeelde heerlijkheid. Ja, door God toebedeeld, want daar staan immers Mozes en Elia, de exponenten van het spreken en doen van een God, die bevrijdt. Ze wijzen naar Jezus: zo zal de mens zijn als hij Gods wegen gaat! Daarom stamelt hij: “Het is goed hier te zijn. Laten we tenten bouwen, hier wonen, dit alles, Jezus, Mozes en Elia vasthouden.” Hij wist niet wat hij zei, zegt de evangelist dan. Hij kwam woorden en beelden tekort om een door God geschonken toekomst te vertolken.

Om te besluiten. Dan is het voorbij. We moeten terug naar het leven van elke dag, onze werkelijkheid, ons heden. We dalen de berg af met Abraham en Izak, met Jezus en zijn vrienden. Maar we zijn niet meer dezelfden als voorheen. In een fraai en een ondeelbaar moment zijn we diep geraakt. Als een visioen, dat uitdaagt en troost, gaan we verder. Naar onze eigen toekomst, zeggend: 'God zal voorzien'.



          Amen

Afbeelding: De Transfiguratie

          Door: Giovanni Bellini (1430 - 1516)
          Afmetingen: 116x 154 cm
          Techniek: olieverf op paneel
          Datum: ca. 1480

          Te bezichtigen in: museum di Capodimonte, Napels, Italië.

De samenstelling is gericht op Christus en de profeten Elias en Mozes, die in bovennatuurlijke verlichting en scherpte zijn geschilderd. De apostelen, die op de grond liggen overwegen het wonder, reagerend op de stralende figuren, het gewaad en samengesteld uit oker die integreren in het omringende landschap. Op de achtergrond een panorama van bergen met verschillende gebouwen en in de verte wandelaars en herders. Bellini schildert de stam van een dode boom en een balustrade, gevormd door stokken, dat hun beschermt tegen de steile open kloof naast de weg. Dit is symbolisch voor de uitleg die Jezus heeft gegeven dat hij uit de doden zou opstijgen.

Genesis 22, 1-2.9a. 10-13. 15-18

          De beproeving van Abraham
Enige tijd later stelde God Abraham op de proef. ‘Abraham!’ zei hij. ‘Ik luister,’ antwoordde Abraham. ‘Roep je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt, Isaak, en ga met hem naar het gebied waarin de Moria ligt. Daar moet je hem offeren op een berg die ik je wijzen zal.'
Toen ze waren aangekomen bij de plaats waarover God had gesproken, bouwde Abraham daar een altaar, schikte het hout erop, bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, op het hout.
Toen pakte hij het mes om zijn zoon te slachten. Maar een engel van de Heer riep vanuit de hemel: ‘Abraham, Abraham!’ ‘Ik luister,’ antwoordde hij. ‘Raak de jongen niet aan, doe hem niets! Want nu weet ik dat je ontzag voor God hebt: je hebt mij je zoon, je enige, niet willen onthouden.’ Toen Abraham opkeek, zag hij een ram die met zijn horens verstrikt was geraakt in de struiken. Hij pakte het dier en offerde dat in de plaats van zijn zoon.
Toen sprak de engel van de Heer opnieuw vanuit de hemel tot Abraham. Hij zei: ‘Ik zweer bij mijzelf - spreekt de Heer: Omdat je dit hebt gedaan, omdat je mij je zoon, je enige, niet hebt onthouden, zal ik je rijkelijk zegenen en je zo veel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn en zandkorrels op het strand langs de zee, en je nakomelingen zullen de steden van hun vijanden in bezit krijgen. En alle volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jouw nakomelingen. Want jij hebt naar mij geluisterd.’

Evangelie: Marcus 9, 2-10

          Jezus met Mozes en Elia
Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee een hoge berg op, waar Hij met hun alleen was. Voor hun ogen veranderde Hij van gedaante, en zijn kleren werden schitterend wit, zoals geen bleker op aarde ze maken kan. Elia verscheen hun, samen met Mozes, in gesprek met Jezus. Petrus zij daarop tegen Jezus: ‘Rabbi, het is maar goed dat wij hier zijn; laten we drie hutten maken, een voor U, en voor Mozes een, en voor Elia een.’ Want hij wist niet wat hij hierop moest zeggen; zo vol ontzag waren ze. Er kwam een wolk die hun overdekte, en er klonk een stem uit de wolk: ‘Dit is mijn geliefde Zoon; luister naar Hem!’ Toen ze rondkeken zagen ineens niemand meer, alleen Jezus, was bij hen. Terwijl ze van de berg afdaalden, bezwoer Hij hun niemand te vertellen wat ze gezien hadden, voordat de Mensenzoon uit de doden zou zijn opgestaan. Dit woord grepen ze aan om onder elkaar te bespreken waarop dat ‘uit de doden opstaan’ sloeg.

Archief preken