Paaszaterdag, 30 maart 2024, B
Eerste lezing: Genesis 22, 1-19
Evangelie: Matteüs 28, 1-10
Deze avond is een avond waarop we staan voor een grote keuze. Op het moment dat we overgaan van dood naar leven, van het aannemen en vieren, wordt er aan ons een belangrijke vraag gesteld. In deze overweging ga ik met u delen wat die vraag is en wat er gebeurd wanneer we samen de moed hebben om ‘Ja’ te zeggen.
De vraag wordt opgeworpen door het bijzondere einde van het evangelie van Marcus. De Maria’s en Salóme ontdekken het lege graf, horen dat Jezus is opgestaan en krijgen de opdracht dit aan de toenmalige Kerk te verkondigen. Ze krijgen ook te horen waar de Kerk heen moet om Jezus weer te ontmoeten. Maar, ze blijven uit angst zwijgen.
Maar, wat zou er gebeurd zijn als de vrouwen waren blijven zwijgen? Zou men in vreugde en vrede huiswaarts zijn gekeerd en die vreugde en vrede vandaar uit verder hebben verspreid? Zou die vreugde en vrede ook ontstaan zijn als men niet naar de vrouwen had geluisterd?
Toch verkondigden Maria Magdalena, Maria moeder van Jakobus, en Salóme uiteindelijk het evangelie en werd er naar hen geluisterd. De leerlingen kwamen in beweging, renden zelfs, om de vreugde te ontdekken die hen werd verkondigd.
Waar bestaat nu die vreugde en vrede uit, die wij dankzij de verkondiging van de vrouwen, nu nog mogen ervaren? Natuurlijk allereerst de hoop op een nieuwe ontmoeting met Jezus, van wie we zoveel zijn gaan houden, omdat Hij zoveel van ons hield. Ten tweede is het onze nieuwe vrijheid, onze identiteit als leerlingen van Christus. Want door onze doop – die wij herdenken in de paasnacht– zijn we met Hem gestorven en opgestaan.
De dood, de zinloosheid van het bestaan, heeft ons niet meer in onze macht. Dus geen: Je leeft maar één keer, dus je moet, je móet nu zoveel mogelijk uit het leven halen. Geniet nu het nog kan en plunder de aarde, vecht je weg naar zoveel mogelijk genot voor het voorbij is. Van deze slavernij zijn we bevrijd.
Mattheus 28, 1-10
We kijken met een hemels verrijzenisperspectief naar ons mooie aardse leven en onze mooie aarde. Alles wat we doen, doet ertoe. De liefde en gerechtigheid. Het erbarmen dat wij tonen, zijn als zaden van Gods goedheid die vrucht dragen hier en in de eeuwigheid. In onze ziel en de zielen van anderen, waardoor we volop in onze identiteit groeien als kinderen van God. Vol vreugde en vrede. Nu staan wij, nu staat u, voor die opdracht om volgens onze nieuwe identiteit in Christus te leven.
Vertrouw op de kracht van onze identiteit in Christus. En wat een kracht is het! In ons is een geweldige bron aanwezig die terug voert op God zelf, en van wie wij beelddrager mogen zijn. Zaai het goede woord, het evangelie van de hoop in deze donkere nacht, en in de morgen zal het honderdvoud vrucht dragen. Vreugde en vrede voor iedereen, als opgestane mensen in Christus.
Om te besluiten. Hoe laat u, jij en ik het evangelie eindigen? Bent u, jij, ik één van de vrouwen die uit angst zwijgt? Bij wie het verhaal stokt? Of, zijn wij Maria en Salóme, zoals zij uiteindelijk worden onthuld? Als degenen die aan de Kerk en de rest van de wereld het evangelie verkondigen? Laat angst voor afwijzing ons er niet van weerhouden om over Gods goedheid te vertellen. Laten we niet zwijgen. “Wees niet bang”, zei de engel, “Christus is opgestaan”. En wij nu ook.
Zalig Pasen
Schilder : Benjamin West (1738 - 1820)
Techniek: Olie op paneel
Datum: circa 1805
Afmetingen (H x B): 83 ?? 86.5 cm.
Te bewonderen: Brooklyn Museum, NewYork, America
De beproeving van abraham
Hierna gebeurde het dat God Abraham op de proef stelde. Hij zei tegen hem: ‘Abraham.’ En hij antwoordde: ‘Hier ben ik.’ Hij zei: ‘Ga met Isaak, uw zoon, uw enige, die u liefhebt, naar het land van de Moria, en draag hem daar, op de berg die Ik u zal aanwijzen, als brandoffer op.’ De volgende ochtend zadelde Abraham zijn ezel, nam twee knechten en zijn zoon Isaak met zich mee, en kloofde hout voor het brandoffer. Daarna ging hij op weg naar de plaats die God hem aangewezen had. Op de derde dag zag Abraham in de verte de plaats liggen. Toen zei Abraham tegen zijn knechten: ‘Jullie blijven hier bij de ezel; ik ga met de jongen daarginds heen. Nadat wij ons in aanbidding neergebogen hebben, komen wij weer terug.’ Daarop liet Abraham zijn zoon Isaak het hout voor het brandoffer dragen; zelf droeg hij het vuur en het offermes. Zo gingen zij samen op weg. Toen zei Isaak tegen zijn vader Abraham: ‘Vader.’ Hij antwoordde: ‘Hier ben ik, mijn zoon.’ Isaak zei: ‘Wij hebben wel vuur en hout, maar waar is het offerdier?’ Abraham antwoordde: ‘God zelf zal wel voor het offerdier zorgen, mijn zoon.’ En samen gingen zij verder. Toen zij de plaats die God hem had aangewezen bereikten, bouwde Abraham daar een altaar, stapelde er het hout op, bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, bovenop het hout. Toen Abraham echter zijn hand uitstak naar het mes om daarmee zijn zoon te offeren, riep de engel van de heer hem vanuit de hemel toe: ‘Abraham, Abraham!’ En hij antwoordde: ‘Hier ben ik.’ En Hij zei: ‘Raak de jongen met geen vinger aan en doe hem niets! Ik weet nu dat u God vreest, want u hebt Mij uw zoon, uw enige, niet willen onthouden.’ Abraham keek om zich heen en zag een ram die met zijn hoorns in het struikgewas vastzat. Hij greep de ram en droeg die als brandoffer op, in plaats van zijn zoon. Abraham noemde die plaats ‘de heer ziet’; vandaar dat men nu nog zegt: ‘Op de berg van de heer laat Hij zich zien.’ Toen riep de engel van de heer voor de tweede maal uit de hemel tot Abraham en zei: ‘Bij Mijzelf heb Ik gezworen - godsspraak van de heer - omdat u dit gedaan hebt en Mij uw zoon, uw enige, niet hebt onthouden, zal Ik u overvloedig zegenen en uw nakomelingen even talrijk maken als de sterren aan de hemel en de zandkorrels aan het strand van de zee. Uw nakomelingen zullen de poort van hun vijand bezitten. Om uw zaad zullen alle geslachten van de aarde zich gezegend noemen, omdat u naar mijn stem hebt geluisterd.’ Daarop keerde Abraham naar zijn knechten terug; samen gingen zij naar Berseba. En Abraham bleef in Berseba wonen.
De vrouwen bij het graf
Na de sabbat, bij het aanbreken van de eerste dag van de week, gingen Maria van Magdala en de andere Maria naar het graf kijken. Plotseling kwam er een zware aardbeving. Want een engel van de Heer daalde uit de hemel neer, kwam naderbij, rolde de steen weg en ging erop zitten. Zijn uiterlijk schitterde als een bliksemflits en zijn kleding was wit als sneeuw. De wachters beefden van angst en werden lijkbleek. De engel zei tegen de vrouwen: ‘U hoeft niet bang te zijn, want ik weet dat u Jezus zoekt die gekruisigd is. Hij is niet hier: Hij is tot leven gewekt, zoals Hij gezegd heeft. Kom, kijk naar de plaats waar Hij gelegen heeft. Ga snel tegen zijn leerlingen zeggen: “Hij is uit de doden opgewekt, en zie, Hij gaat voor u uit naar Galilea; daar zult u Hem zien.”? Dit had ik u te zeggen.’ Ze gingen snel van het graf weg, vol angst en met grote vreugde, en ze liepen hard om het aan zijn leerlingen te vertellen. En zie, Jezus kwam hun tegemoet. ‘Gegroet’, zei Hij. Ze gingen naar Hem toe, grepen Hem bij de voeten vast en vielen voor Hem op de knieën. Toen zei Jezus hun: ‘Wees niet bang. Ga mijn broeders vertellen dat ze naar Galilea moeten gaan. Daar zullen ze Mij zien.’
Diakenwijding van Berend van de Berg
De Digidulfke uitgave november 2024 is uit
Veranderingen in het team van pastores
BUSREIS BEDEVAART KEVELAER 22 AUGUSTUS 2024
Eervolle penning voor Theamarie Geilleit en Jeanne van Hal