Kies uw kerk

Preek van de week

2016-03-20. Daarom durf ik te dromen...

Palmzondag 2016, C

 

Eerste lezing: Jesaja 50, 4-7

Evangelie: Marcus 14, 1-72 . 15, 1-47
 

 

Gebed

Neem de plaats, de ruimte en de tijd,
ieder hier incluis.
Maak de plek waar wij nu zijn
tot uw eigen thuis.

Neem de tijd en noem me bij de naam.
Neem de tijd, maak heel,
wie ik ben en wat ik was,
wat mijn ziel verdeelt.

Neem de zwaarte van mijn hart,
neem mijn eigen spijt,
en raak met uw eenheid aan
wat mijn aandacht splijt.

Neem het kleine kind in mij
dat de groei niet waagt
laat Uw Zoon mijn baken zijn
help me recht te staan.

Neem mijn gaven, mijn talent,
neem wat zich ontplooit,
neem mijn leven, maak het groot
dat ik word en ben.

Marcus 14, 1-72

Marcus 14, 1-72

Verhaal: Daarom durf ik te dromen…

Dat de leugen ontzenuwd zal worden dat je alleen bestaansrecht hebt als je wit, christelijk, man, rijk en jong bent.
Dat de leugen ontzenuwd zal worden dat het hebben van een eigen identiteit tot problemen leidt.
Dat de leugen ontzenuwd zal worden dat je pas bestaansrecht hebt als je werk hebt, veel presteert en voor jezelf opkomt.
Dat de leugen ontzenuwd zal worden dat het aanvaardbaar is dat een klein deel van de wereld rijk is, terwijl de meerderheid leeft in armoede en een vroegtijdige dood sterft.
Dat de leugen ontzenuwd zal worden dat de armoede, honger en machteloosheid het gevolg zijn van culturele en religieuze  opvattingen en praktijken.
Want ik heb een droom dat mensen elkaar zullen ontmoeten en verrukt zullen zijn door het anders zijn van de ander, dat ze samen bidden, werken en wonen, vieren en liefhebben.
Kortom samen leven.
En dat het grote geheim onthuld zal worden dat we allemaal gewone mensen zijn.

Afbeelding: Taferelen uit de Passie van Christus

        olie op eikenhouten paneel (57 x 92 cm) (1470-71)

door: Hans Memling  (ca. 1430 - 1494) keurvorstendom Mainz

Te bewonderen in Galleria Sabauda, Turijn, Italie.

De Schilder verwerkte alle passages uit het passieverhaal in één schilderij, en voegde de opstanding toe. In totaal zijn er 23 taferelen te zien. De biddende mensen in de onderste hoeken zijn vermoedelijk opdrachtgever Tommaso Portinari en zijn vrouw. Portinari was een bankier uit Florence die in Brugge woonde en werkte.

Het verhaal begint linksboven met de intocht in Jeruzalem, slingert door de stad naar de tuin van Gethsemane (linksonder), vervolgt in het centrale deel (voorgeleiding aan Pilatus, geseling), en slingert de stad weer uit naar de kruisiging op de heuvel achter de stad.

Jesaja 50,4-7

        Een belijdenis van vertrouwen
God, de Heer, gaf mij een vaardige tong, waarmee ik de moedeloze kan opbeuren. Elke ochtend wekt hij mijn oor, zodat het toegerust is om aandachtig te horen. God, de Heer, heeft mijn oren geopend en ik heb geen verzet geboden, ik ben niet teruggedeinsd Ik heb mijn rug blootgesteld aan mijn folteraars, wie mij de baard uittrokken, bood ik mijn wangen aan. Ik heb mijn gezicht niet verborgen toen ze mij beschimpten en bespuwden. God, de Heer, zal mij helpen, daarom word ik niet gekwetst en is mijn gezicht zo onbewogen als een rots, want ik weet dat ik niet beschaamd zal staan.

Marcus 14,1-72 . 15,1-47

        Met het oog op zijn begrafenis
Twee dagen later zou het Pasen zijn, het feest van de ongedesemde broden. De hogepriesters en Schriftgeleerden zochten een gelegenheid om Hem met een list in handen te krijgen en ter dood te brengen. Want ze zeiden: ‘Niet op het feest, er moet geen opschudding onder het volk ontstaan.’
Toen Hij in Bethanië was, in het huis van Simon de melaatse, en daar aanlag, kwam een vrouw met een albasten flesje echte, kostbare nardusbalsem. Ze brak het flesje en goot het leeg over zijn hoofd. Sommigen zeiden verontwaardigd tegen elkaar: ‘Waar was de verspilling van die balsem nu goed voor? Want die had voor meer dan driehonderd denariën verkocht en aan de armen gegeven kunnen worden.’ Ze voeren tegen haar uit. Maar Jezus zei: ‘Laat haar. Wat maken jullie het haar toch lastig? Ze heeft een goed werk gedaan aan Mij. Want de armen heb je altijd bij je, en zo vaak je wilt kun je hun goed doen, maar Mij heb je niet altijd bij je. Ze heeft gedaan wat zij kon. Bij voorbaat heeft ze mijn lichaam gezalfd met het oog op mijn begrafenis. Ik verzeker jullie, waar ook ter wereld de goede boodschap verkondigd wordt, daar zal ook ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.’ Judas Iskariot, een van de twaalf, ging naar de hogepriesters om Hem over te leveren. Toen ze dat hoorden, waren ze daarmee ingenomen en ze beloofden hem geld te geven. Hij zocht naar een goede gelegenheid om Hem over te leveren.

Voorbereiding van het paasmaal
Op de eerste dag van het feest van de ongedesemde broden, wanneer men het paaslam slachtte, zeiden zijn leerlingen tegen Hem: ‘Waar wilt U dat wij voorbereidingen gaan treffen voor het paasmaal?’ Daarop stuurde Hij twee van zijn leerlingen eropuit met de opdracht: ‘Ga naar de stad. Daar zal jullie iemand tegemoet komen die een kruik water draagt. Volg hem, en zeg waar hij binnengaat tegen de heer des huizes: “De meester laat vragen: Waar is de kamer waar Ik met mijn leerlingen het paasmaal kan houden? ”? Hij zal jullie een ruime bovenzaal wijzen, die ingericht is en op orde gebracht. Maak het daar voor ons klaar.’ De leerlingen gingen weg en kwamen in de stad. Ze troffen het aan zoals Hij hun gezegd had, en ze maakten het paasmaal klaar.

Laatste avondmaal
Toen de avond gevallen was, kwam Hij met de twaalf. Toen ze aan tafel waren gegaan, zei Jezus onder het eten: ‘Ik verzeker jullie, een van jullie, die nu met Mij eet, zal Mij overleveren.’ Zij werden bedroefd en de een na de ander zei tegen Hem: ‘Ik toch niet?’ Maar Hij zei hun: ‘Een van de twaalf, die met Mij zijn hand in de schaal doopt. De Mensenzoon gaat wel heen zoals over Hem geschreven staat, maar wee die mens, door wie de Mensenzoon overgeleverd wordt. Het zou beter voor die mens zijn, als hij niet geboren was.’ Tijdens de maaltijd nam Hij een brood, sprak de zegenbede uit, brak het brood, gaf het hun en zei: ‘Neem het, dit is mijn lichaam.’ Ook nam Hij een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun die beker; ze dronken er allen uit. En Hij zei hun: ‘Dit is mijn bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten. Ik verzeker jullie, Ik zal niet meer drinken van de vrucht van de wijnstok tot de dag waarop Ik de nieuwe oogst zal drinken in het koninkrijk van God.’ Na het zingen van de psalmen gingen ze de stad uit, naar de Olijfberg.

Ze zullen allemaal ten val komen
Toen zei Jezus tegen hen: ‘Jullie zullen allemaal ten val komen, want er staat geschreven: Ik zal de herder treffen, en de schapen zullen verstrooid worden. Maar na mijn opwekking zal Ik jullie voorgaan naar Galilea.’ Maar Petrus zei tegen Hem: ‘Ook al komen ze allemaal ten val, ik zeker niet.’ Jezus zei tegen hem: ‘Ik verzeker je: vandaag, in deze nacht, nog voordat de haan twee keer kraait, zul jij Me drie keer verloochenen.’ Maar hij verklaarde met nog meer nadruk: ‘Ook al moet ik samen met U sterven, ik zal U niet verloochenen.’ Dat zeiden ze allemaal.

In Getsemane
Ze kwamen bij een plek die Getsemane heet, en Hij zei tegen zijn leerlingen: ‘Ga hier zitten, terwijl Ik ga bidden.’ En Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee en begon angstig en onrustig te worden, en zei tegen hen: ‘Ik ben dodelijk bedroefd. Blijf hier, en blijf wakker.’ Hij ging een eindje verder en wierp zich op de grond. Hij bad dat dit uur, als het mogelijk was, aan Hem voorbij zou gaan. ‘Abba, Vader,’ bad Hij, ‘U kunt alles. Neem deze beker van Mij weg. Maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt.’ Hij ging terug en vond hen in slaap, en Hij zei tegen Petrus: ‘Simon, slaap je? Kon je niet één uur wakker blijven? Blijf wakker en bid dat jullie in de beproeving niet bezwijken. De geest is wel van goede wil, maar het vlees is zwak.’ Hij ging weer bidden met dezelfde woorden. Toen Hij weer terugkwam, vond Hij hen wederom in slaap, want hun ogen waren zwaar, en ze wisten niet wat ze Hem moesten antwoorden. Hij kwam voor de derde keer en zei tegen hen: ‘Slaap nu maar rustig verder. Het is voorbij. Het uur is gekomen; nu wordt de Mensenzoon overgeleverd in de handen van de zondaars. Sta op, laten we gaan. Kijk, hij die Mij overlevert, komt eraan.’

Arrestatie van Jezus
Hij was nog niet uitgesproken of daar kwam Judas aan, een van de twaalf, en hij had een hele bende bij zich met zwaarden en knuppels, gestuurd door de hogepriesters, Schriftgeleerden en oudsten. Hij die Hem overleverde, had een teken met hen afgesproken: ‘Die ik zal kussen, die is het. Grijp Hem en zet Hem veilig vast.’ Toen hij eraan kwam, ging hij recht op Hem af en zei: ‘Rabbi’, en kuste Hem. Ze grepen Hem en overmeesterden Hem. Een van de omstanders trok zijn zwaard, sloeg in op de knecht van de hogepriester en hakte hem een oor af. Daarop zei Jezus: ‘Alsof Ik een bandiet ben, zo bent u met zwaarden en knuppels op Mij afgekomen om Mij in handen te krijgen. Dag in dag uit gaf Ik bij u in de tempel onderricht, en u hebt Me niet opgepakt. Maar de Schriften moeten in vervulling gaan.’ Ze lieten Hem allemaal in de steek en vluchtten weg. Een jongeman volgde Hem met slechts een linnen doek om het naakte lijf; ze grepen hem vast. Maar hij liet de doek achter en vluchtte naakt weg.

Verhoor door de hogepriester
Ze brachten Jezus naar de hogepriester, en alle hogepriesters en oudsten en Schriftgeleerden kwamen bij elkaar. Petrus was Hem op een afstand gevolgd tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester, en hij zat zich daar tussen de knechten bij het vuur te warmen. De hogepriesters en heel het Sanhedrin zochten getuigenissen tegen Jezus om Hem ter dood te kunnen brengen, maar ze vonden niets. Want velen legden wel een valse verklaring tegen Hem af, maar hun getuigenissen waren niet afdoende. Ook stonden er enkelen tegen Hem op met de valse verklaring: ‘We hebben Hem horen zeggen: “Ik zal deze door mensenhanden gemaakte tempel afbreken en in drie dagen een andere opbouwen, die niet door mensenhanden gemaakt is.”? ’ Maar zelfs dit getuigenis was niet afdoende. De hogepriester trad naar voren en stelde Jezus de vraag: ‘U antwoordt niets? Wat brengen ze wel niet tegen U in!’ Maar Hij bleef zwijgen en antwoordde niets. Weer stelde de hogepriester Hem een vraag en zei tegen Hem: ‘Bent u de Messias, de Zoon van de Gezegende?’ Jezus zei: ‘Ja, dat ben Ik, en u zult de Mensenzoon zien, gezeten aan de rechterhand van de Macht en komend op de wolken van de hemel.’ De hogepriester scheurde zijn kleren en zei: ‘Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? U hebt de godslastering gehoord. Wat vindt u?’ Allen oordeelden dat Hij de doodstraf verdiend had. Sommigen begonnen Hem te bespuwen, deden Hem een blinddoek voor, sloegen Hem dan en zeiden: ‘Profeteer nu eens!’ De knechten gaven Hem een afranseling.

Verloochening door Petrus
Terwijl Petrus beneden op de binnenplaats was, kwam daar een slavin van de hogepriester aan. Toen ze Petrus zag, die zich zat te warmen, keek ze hem aan en zei: ‘Jij was ook bij die Jezus van Nazareth.’ Maar hij ontkende dat: ‘Ik weet niet, ik begrijp niet waar je het over hebt.’ En hij ging naar buiten naar de voorhof. En er kraaide een haan. Toen de slavin hem daar zag, begon ze opnieuw en zei tegen de omstanders: ‘Dat is een van hen.’ Hij ontkende opnieuw. Na een tijdje zeiden de omstanders op hun beurt tegen Petrus: ‘Jij hoort inderdaad bij Hem, want je bent ook een Galileeër.’ Hij begon te vloeken en te zweren: ‘Ik ken die man niet over wie jullie het hebben.’ Meteen kraaide voor de tweede keer de haan. En Petrus herinnerde zich wat Jezus hem gezegd had: ‘Voordat de haan twee keer kraait, zul je Me drie keer verloochenen.’ Hij barstte in tranen uit.

Voor Pilatus
Toen de hogepriesters met de oudsten, de Schriftgeleerden en heel het Sanhedrin meteen ’s morgens vroeg een besluit genomen hadden, boeiden ze Jezus, voerden Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus. Pilatus stelde Hem de vraag: ‘Bent U de koning van de Joden?’ Hij gaf hem ten antwoord: ‘U zegt het zelf.’ De hogepriesters brachten vele beschuldigingen tegen Hem in. Pilatus stelde Hem nogmaals een vraag: ‘Antwoordt U niets? Kijk waar ze U allemaal van beschuldigen.’ Jezus antwoordde niets meer, tot verbazing van Pilatus. Bij een feest liet hij gewoonlijk één gevangene vrij, degene om wie ze vroegen. Een zekere Barabbas zat toen gevangen, samen met de oproerlingen die bij het oproer een moord hadden gepleegd. De menigte kwam de trappen op en begon te vragen dat hij voor hen zou doen wat hij altijd deed. Pilatus antwoordde hun: ‘Wilt u dat ik u de koning van de Joden vrijlaat?’ Want hij merkte dat de hogepriesters Hem uit afgunst overgeleverd hadden. Maar de hogepriesters hitsten de menigte op, dat hij liever Barabbas moest vrijlaten. Waarop Pilatus hun weer zei: ‘Wat wilt u dan dat ik doe met Hem die u de koning van de Joden noemt?’ Zij schreeuwden terug: ‘Kruisig Hem!’ Pilatus zei tegen hen: ‘Wat voor kwaad heeft Hij dan eigenlijk gedaan?’ Maar zij schreeuwden nog harder: ‘Kruisig Hem!’ Omdat Pilatus het volk tevreden wilde stellen, liet hij Barabbas vrij, en Jezus liet hij geselen en leverde hij over om gekruisigd te worden.

Bespotting en kruisiging
De soldaten namen Hem mee in het paleis, dat wil zeggen: het pretorium, en ze riepen heel de cohort bij elkaar. Ze deden Hem een purperen mantel om, vlochten een krans van doorns en zetten Hem die op. Ze begonnen Hem de groet te brengen: ‘Gegroet, koning van de Joden!’ Ze sloegen Hem met een rietstok op het hoofd, spuwden Hem in het gezicht, en knielden voor Hem neer om Hem te huldigen. Toen ze zo de spot met Hem gedreven hadden, namen ze Hem de purperen mantel af en deden Hem zijn eigen kleren weer aan. Toen brachten ze Hem naar buiten om Hem te kruisigen. Ze dwongen een voorbijganger, Simon van Cyrene, die van zijn akker kwam, de vader van Alexander en Rufus, om zijn kruis te dragen. Ze brachten Hem naar de plaats Golgota, wat vertaald wordt met Schedelveld. Ze gaven Hem wijn met mirre, maar Hij nam die niet aan. Ze kruisigden Hem en ze dobbelden om zijn kleren om te zien wie wat zou krijgen. Het was het derde uur, toen ze Hem kruisigden. Het opschrift met de reden van zijn veroordeling luidde: De koning van de Joden. Samen met Hem kruisigden ze twee bandieten, één rechts en één links van Hem. De voorbijgangers lasterden Hem en zeiden hoofdschuddend: ‘Ha, jij die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, red jezelf en kom van het kruis af.’ In dezelfde trant dreven ook de hogepriesters samen met de Schriftgeleerden onder elkaar de spot met Hem: ‘Anderen heeft Hij gered, zichzelf kan Hij niet redden. De Messias, de koning van Israël; laat Hij nu van het kruis afkomen, zodat we zien en geloven.’ Ook degenen die samen met Hem gekruisigd waren, maakten beledigende opmerkingen tegen Hem.

Jezus’ dood
Toen het zesde uur aangebroken was, viel er duisternis over het hele land, tot aan het negende uur. Op het negende uur riep Jezus met luide stem: ‘Eloi, Eloi, lema sabachtani?’ Dat betekent: Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij in de steek gelaten? Sommige omstanders die het gehoord hadden, zeiden: ‘Hoor, Hij roept Elia!’ Een van hen rende weg, doopte een spons in wijn, stak die op een rietstok en wilde Hem te drinken geven. ‘Laten we eens kijken of Elia Hem eraf komt halen’, zei hij. Maar Jezus had, na het slaken van een luide kreet, de geest gegeven. Het voorhangsel in de tempel scheurde van boven tot beneden in tweeën. Toen de centurio die tegenover Hem stond, zag dat Hij op deze manier de geest gaf, zei hij: ‘Inderdaad, die man was de Zoon van God.’

Begrafenis van Jezus
Op een afstand stonden er ook vrouwen toe te kijken, onder wie Maria van Magdala, Maria de moeder van Jakobus de jongere en Joses, en Salome, die Hem waren gevolgd toen Hij in Galilea was en Hem onderhouden hadden, en nog veel andere vrouwen die met Hem naar Jeruzalem waren opgetrokken. En toen het avond geworden was - het was voorbereidingsdag, dat wil zeggen de dag vóór de sabbat - durfde Jozef van Arimatea, een vooraanstaand lid van de raad, die zelf ook leefde in de verwachting van het koninkrijk van God, het aan om naar Pilatus te gaan en het lichaam van Jezus te vragen. Pilatus was verbaasd dat Hij al dood zou zijn, en hij riep de centurio bij zich en vroeg hem of Hij al gestorven was. Toen hij dat van de centurio vernomen had, gaf hij het lijk aan Jozef. Deze kocht een linnen doek, nam Hem van het kruis af, en wikkelde Hem in het linnen; hij legde Hem in een graf dat in de rots was uitgehouwen, en hij rolde een steen voor de ingang van het graf. Maria van Magdala en Maria van Joses keken toe waar Hij werd neergelegd.

Archief preken