32ste zondag door het jaar, C
Eerste lezing: 2e boek der Makkabeeën 7, 1-2. 9-14.
Evangelie: Lucas 20, 27-38
Nog niet zo heel lang geleden was het voor iedereen normaal. Heb je een intentie, dan steek je een kaarsje op. Een kaarsje bij Maria, het heilig Hart van Jezus, St. Antonius… Terwijl het christendom steeds meer op de achtergrond raakt in onze samenleving, zie je dat mensen op zoek zijn naar nieuwe symbolen om dat wat ze ten diepste voelen en zijn, uit te kunnen drukken. Zo zag ik ergens kaarsen staan, gewoon voor een kale grijze muur. Maar op die muur stonden in bescheiden, grijze letters vier woorden: 'Ik zal er zijn'.
Eeuwenlang was het joodse volk tevreden met de gedachte dat het volk, en meer concreet de eigen familie overleefde en dat zo de naam van elk individu voortleefde. Later groeide het belang van het individu. Dan komen er nieuwe vragen op zoals die van het lot van elk individu bij zijn dood. Die vraag werd des te nijpender omdat er vervolgingen uitbraken tegen het Joodse volk waarbij juist die mensen die vasthielden aan God en zijn weg, gefolterd en vermoord werden. Waar is God?
Zo ontstaat de gedachte dat God die trouw is en mensen niet in de steek laat, met hen een nieuw begin maakt. Het geloof aan de verrijzenis ontstaat.
Fresco van de uitverkorenen
Dit geloof staat onder druk. Ik denk dat velen van ons zich wel thuis voelen bij de Sadduceeën, al zullen wij andere argumenten gebruiken. Eeuwen lang hebben mensen geloofd dat ze bestonden uit een onsterfelijke ziel en een sterfelijk lichaam. Je lichaam vergaat, je ziel blijft leven. Wat je wachtte was de eeuwige aanschouwing van God.
Pas in de tijd van de Reformatie, 16e en17e eeuw. Kwam ook de gedachte op dat je je geliefden zult terugzien.
Om ons te helpen geeft Jezus ons vandaag één argument in handen: de trouw van God, de liefde van God, de betrokkenheid van God op elke mens. God is een God van levenden, een God die leven geeft. Als je in relatie staat met God, dan ben je altijd levend en de dood doet daar geen afbreuk aan.
Om over na te denken. De dood rijst voor ieder van ons op als een kale, grijze en ondoorzichtige muur. Iedere dag komen onze geliefden dichter bij die muur en ook wijzelf. Maar als gelovige mensen zien we woorden op de muur geschreven: 'Ik zal er zijn'. Die paar woorden, die belofte, waarvan we niet weten wat zij concreet zal betekenen, zijn misschien voldoende om met vertrouwen te leven hier en nu, te doen wat ons te doen staat. Elke dag opnieuw, leven in een diepe vrede.
Amen.
Door: Vlierdense kunstenaar Luca Signorelli (ca. 1445 - 1523)
Datum : ca. 1500
Locatie: Chapel of San Brizio, Duomo, Orvieto, Italia
Eigenlijk hoort dit fresco toe aan De eerste brief aan de Korintiërs 15, 52, toch misstaat het niet bij het evangelie van vandaag, dat over opstanding gaat.
Zeven broers en hun moeder
Ook zeven broers werden aangehouden, samen met hun moeder, en op bevel van de koning sloeg men ze met stokken en riemen om ze zo te dwingen het verboden varkensvlees te eten. Een van hen vroeg de koning namens hen allemaal: ‘Wat verlangt u van ons en wat wilt u van ons leren? Wij zijn eerder bereid om te sterven, dan de leer van onze voorvaderen te overtreden.’
Alvorens te sterven zei hij nog: ‘Jij, ontaarde boosdoener, je ontneemt ons nu wel het leven, maar de koning van de wereld zal ons, die voor Zijn wet sterven, opwekken voor een eeuwig leven.’ Na hem werd de derde gemarteld. Op verzoek stak hij onmiddellijk zijn tong uit en onverschrokken bood hij ook zijn handen aan. Fier zei hij: ‘Van de hemel heb ik ze gekregen, maar omwille van Gods leer doe ik er graag afstand van, in de hoop ze eens van Hem terug te krijgen.’ Zelfs de koning en zijn gevolg waren verbaasd over de moed van de jonge man, die ondanks de pijnen niet kreunde. Toen deze gestorven was, pijnigden en folterden ze de vierde op dezelfde wijze. De dood nabij zei hij: ‘De dood door de handen van mensen wordt begerenswaardig door de hoop die God ons geeft; dat Hij ons weer laat opstaan. Maar voor u zal er geen opstaan zijn om te leven.’
Vraag over de opstanding
Nu kwamen er enkele sadduceeën bij Hem met een vraag. Zij bestrijden dat er een opstanding is. ‘Meester,’ zeiden ze, ‘Mozes heeft ons dit voorgeschreven: als een getrouwd man sterft zonder dat hij kinderen heeft, moet zijn broer trouwen met die vrouw en nakomelingen verwekken voor zijn broer. Nu waren er eens zeven broers. De eerste trouwde met een vrouw en stierf kinderloos. Ook de tweede en de derde trouwden met haar, en zo alle zeven, maar ze stierven allen zonder kinderen na te laten. Nadien stierf ook de vrouw. Wiens vrouw zal zij nu zijn bij de opstanding? Ze hebben haar toch alle zeven als vrouw gehad.’ Jezus zei tegen hen: ‘De kinderen van deze wereld huwen en worden uitgehuwelijkt, maar zij die waardig zijn bevonden om deel te krijgen aan de andere wereld en aan de opstanding uit de doden, huwen niet en worden niet uitgehuwelijkt. Zij kunnen immers niet meer sterven, want ze zijn aan engelen gelijk, en als kinderen van de opstanding zijn het kinderen van God. Dat de doden worden opgewekt, heeft Mozes zelf te verstaan gegeven in het verhaal van de doornstruik, waarin hij de Heer aanduidt als de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. Hij is geen God van doden maar van levenden, want voor Hem leven ze allemaal.
Alpha-cursus september
De 2de Digidulfke uitgave september 2024 is uit
Veranderingen in het team van pastores
Eervolle penning voor Theamarie Geilleit en Jeanne van Hal
75 Jaar H. Antoniuskerk én 60 jaar Lidwinakoor